|
De inzet van runderen
Bij de inzet van rundveerassen komen in het algemeen de fraai ogende, kleine, lichte en qua karakter
vriendelijke rassen in aanmerking, zoals de Schotse Hooglander en de Galloway. Deze rassen zijn
langharig en zijn daardoor zeer makkelijk het winterseizoen door te krijgen. Verder worden in de
winterkou langharige dieren makkelijker door het publiek geaccepteerd dan kortharige dieren.
Overigens ook kortharige rassen krijgen - indien ze 's winters buiten blijven - een langere en
dichtere vacht en kunnen daardoor ook goed tegen de kou. De Schotse Hooglander ziet er met zijn
lange horens vervaarlijk uit. De Galloway is ongehoornd. Beide rassen zijn in hun gedrag zeer
bedaard.
De Schotse Hooglander is vooral geschikt voor schraal niet te nat land. De Galloway is goed
aangepast aan meer voedselrijke omstandigheden en geschikt voor natte en meer moerasachtige
omstandigheden van het laagland. Ze worden ook wel 'Schotse Laaglanders' genoemd.
Er zijn meer rassen bruikbaar voor natuurlijke begrazing. Het kortharige, kleine ras Dexter
(bruin of zwart) voldoet goed indien voldoende beschutting aanwezig is. Verder zijn het Zweedse
Fjellrund en de oude Nederlandse rassen Roodbont (Maas-, Rijn- en IJsselvee), Blaarkop en
Lakenvelder (schaars) wel geschikt. Deze rassen zijn echter zwaarder, altijd in meer of mindere
mate bont van aftekening en vooral vlees en melk producent.
De Franse vleesrassen, zoals de Charolais en de Limousine, zijn erg zwaar en pure vleesrassen.
Het Heckrund wordt ook toegepast. Dit ras is minder geschikt voor een recreatief gebruikte
terreinen, omdat het niet altijd even goed reageert op publiek.
Hiervoor is de Ecolander, wat qua uiterlijk sterk lijkt op het Heckrund, een goed alternatief!
Men moet bedenken dat stieren van sommige rassen onbetrouwbaar zijn en daarom niet kunnen worden
toegepast in terreinen met recreatief gebruik. Dit geldt o.a. voor Zwartbonte- en Jersey-stieren.
De Hooglander stier is echter erkend rustig en bedaard. De Galloway stier kan iets lastiger zijn.
De runderen kunnen echter ook per individu sterk verschillen.
Het uitgestorven Oerrund
Oerrunderen waren imposante wilde dieren met grote horens. De kleur van de stieren was meestal zwart.
Sommige waren op de rug en naar de flanken toe in de vorm van een zadel lichter gekleurd,
bijvoorbeeld donker- of roodbruin. Alle stieren hadden midden over de rug, van het begin van de nek
tot het begin van de staart een brede witte, gele of rode streep, de zgn. aalstreep. De koeien waren
meestal donkerbruin, met vrijwel altijd lichter gekleurde rug en flanken (geelbruin of roodbruin).
Zowel de koeien als de stieren hadden een typische witte snuit in de vorm van een wit veld rondom de
donker gekleurde neus. De stieren waren een stuk groter dan de koeien. Bij de schouder waren de
stieren 1.75 tot 2.00 meter hoog; de koeien 1.50 tot 1.75 meter. De stieren wogen om en nabij de
1000 kg, de koeien ruim een kwart minder.
<<<<< tekening oerrund >>>>>
Oerrunderen bevolkten oorspronkelijk de bossen en open grasvlaktes van Europa, West-Azië en
Noord-Afrika. In het begin van onze jaartelling kwamen ze nog in Nederland voor. Door de
toenemende bevolkingsdruk in Europa werden ze meer en meer uit hun leefgebieden verdreven.
Omstreeks 1200 waren ze uit heel West-Europa verdwenen.
Runderrassen
Hoewel het oerrund is uitgestorven bestaat hij in zekere zin nog steeds, in de vorm van talrijke
runderrassen. In feite zijn alle runderrassen te beschouwen als door de mens vervormde oerrunderen.
Dit veranderingsproces is begonnen nadat oerrunderen als huisdier werden gehouden. Men neemt aan
dat dit zo'n 6000 jaar geleden voor het eerst gebeurde. De eerste huisdieren zouden gevangen
kalveren zijn geweest die werden grootgebracht en zo aan mensen konden wennen. Nadat deze runderen
zich ook als huisdier vermenigvuldigden zocht de mens die dieren uit voor de verdere fok, die
eigenschappen vertoonden die de mens nuttig vond, zoals een goede handelbaarheid, een grote
trekkracht, een goede melkgift en/of een goede vleesproduktie.
<<<<<< plaatje van vroeger >>>>>>
Zo ontstonden op tal van plaatsen in Europa op den lange duur allerlei typen runderen voor
verschillende vormen van gebruik.
Veredelde runderrassen
Wilde runderen zijn in de loop der eeuwen door de mens tot huisdier gemaakt. Vervolgens is men
gaan fokken op bepaalde eigenschappen, bijvoorbeeld het geven van melk. Een dergelijk
ontwikkelingsproces wordt wel als een veredelingsproces aangeduid. Door veredeling van de melkgift
zijn uitgesproken melkrassen ontstaan als het Fries-Hollands vee en het Frisian-Holstein vee, om
er enkele te noemen. Door veredeling van de vleesvorming zijn weer uitgesproken vleesrassen
ontstaan, zoals Limousine en Charolais runderen, waarvan zelfs "dikbil" variëteiten bestaan.
Doordat bij veredeling met een klein aantal dieren wordt verder gefokt zijn bepaalde kenmerken
sterk ontwikkeld, andere daarentegen juist onderontwikkeld of zelfs verdwenen. Veredelde
runderrassen zijn dan ook steeds verder van hun wilde voorvader, het oerrund, af komen te staan.
Niet alle rundertypen zijn echter langdurig op één of enkele kenmerken doorgefokt. Dergelijke weinig
veredelde rassen worden als primitief aangeduid.
Primitieve runderrassen
Primitieve runderrassen hebben veel minder bloot gestaan aan gerichte selectie door mensen. Bij
deze rassen zijn dan ook veel meer kenmerken van het oerrund in vrijwel onveranderde vorm behouden
gebleven. In kleur, tekening, gedrag, lichaamsvorm en weerstandsvermogen lijken ze veel meer op de
wilde voorvader. Eén van de kwaliteiten die ze van de wilde vorm hebben behouden is het vermogen
zich zo nodig zonder enige menselijke verzorging zomer en winter in de vrije natuur te kunnen
handhaven. Primitieve runderrassen hebben geen specifieke produktiekwaliteiten. Ze produceren dus
minder dan de meer veredelde rassen. Dat is dan ook de reden dat deze rassen uit de gratie raken.
Evenals veel in het wild levende diersoorten hebben ze op dit moment nauwelijks een economisch nut.
Met veel primitieve runderrassen gaat het dan ook de kant op van hun wilde voorvader, het oerrund:
ze sterven uit.
Dat primitieve runderrassen weinig veredeld gebleven zijn komt omdat ze in streken voorkomen waar
weinig te veranderen is aan de omstandigheden waarin de dieren leven (arme bodem, arme begroeiing,
moeilijk begaanbaar terrein en barre klimaatomstandigheden). Daar komt nog bij dat de boeren in deze
streken zich meestal niet de luxe van veel zorg voor het vee konden permitteren. De dieren moesten
zichzelf maar zoveel mogelijk zien te redden. In een enkel geval worden juist deze zogenaamde wilde
eigenschappen gewaardeerd, zoals bij de vechtrunderen uit Spanje en Zuid-Frankrijk. Daar kent men de
hoogste waarde toe aan beweeglijkheid, alertheid, een snelle gang en aanvalslust als de dieren
geprikkeld worden, eigenschappen die het oerrund indertijd tot de meest geduchte tegenstanders bij
de jacht maakten.
<<<<<< plaatje van engels parkrund >>>>>>
Behalve de Spaanse vechtrunderen en Zuidfranse Camargue runderen zijn het Hongaarse
stepperund, het Istrische rund, de Engelse parkrunderen (Chillingham en Cadzow) en het Schotse
Hooglandrund typische voorbeelden van primitieve runderrassen.
Nederlands vee
De Nederlandse koeien behoren tot drie laaglandrassen: het roodbonte Maas-Rijn-IJsselvee, het
zwartbonte Fries-Hollands vee en het Groningse blaarkopvee. Hoewel het zwartbonte vee vooral als
melkkoe gefokt is, behoren alle drie de rassen tot de melk-vleestypen. Op de armere gronden trof
men vroeger de zgn. heidekoe aan, een klein schraal koetje met een geringe produktie.
<<<< plaatje gronings witkopvee >>>>>
Ook het Groningse witkopvee is verdwenen en waarschijnlijk geheel opgegaan in het Groningse
blaarkopvee. Wel treft men nog koeien aan die nog een zeer oude tekening vertonen zoals de
Witrikken en de Lakenvelders.
|
|